Voorbereiding L2 Les 10
Opdracht 1
In het tekstboek vind je de woordenlijsten vanaf p. 170.
Kun je de woordenschat niet in Quizlet bekijken? Probeer Knowt.
Opdracht 2
Welke woorden betekenen ongeveer hetzelfde? Match de synoniemen.
opdracht 3
Opdracht 4
Wat betekenen de afkortingen? Match de definities met de juiste afkorting.
Opdracht 5
Opdracht 6
Download alle tracks van hoofdstuk 13 hier.
Opdracht 7
Ga naar pagina 120 van het tekstboek en maak opdracht 7a. Luister naar Track 69. Vind je luisteren moeilijk? Dan kun je ook het transcript meelezen.
Klaar? Zie de oplossingen hier.
Opdracht 8
Je gaat tijdens de volgende les een verhaal aan je medecursisten vertellen.
Je verhaal gaat over een persoon, een voorwerp of een situatie.
Je kent deze persoon, dit voorwerp of deze situatie heel goed.
Je kunt veel informatie over dit onderwerp geven.
Je kunt bijvoorbeeld vertellen over je beste vriend, je favoriete sporter, je auto, je kat, een film, een wedstrijd, een museum of een pretpark.
Je moet minimaal 10 en maximaal 20 zinnen over je onderwerp vertellen.
Eerst moet je thuis over je verhaal nadenken.
Dan moet je jouw verhaal opschrijven.
Daarna moet je thuis oefenen met het vertellen van je verhaal.
Tot slot vertel je jouw verhaal in de klas.
Als je jouw verhaal vertelt, mag je niet voorlezen. Je moet je verhaal uit je hoofd leren.
Bepaal nu eerst het onderwerp van jouw verhaal. Begin dan met het bedenken van je verhaal. Vind je deze oefening moeilijk? Luister dan eerst naar de voorbeeldverhalen (track 67).
Herhaling L2 Les 9
Opdracht 1
Welke zinnen gebruik je om personen en voorwerpen te beschrijven? Welke zinnen gebruik je om situaties te beschrijven? Welke zinnen gebruik je om je mening te geven? Sleep de zinnen naar de juiste categorie.
Opdracht 2
Opdracht 3
Lees de instructies en schrijf een tekst. E-mail de tekst naar je docenten.
Wat is jouw mening?
Schrijf een tekst met jouw mening over een onderwerp. Je mag het onderwerp zelf kiezen. Je kunt bijvoorbeeld je mening geven over een taalcursus, restaurant, een film, een museum, een sportschool of een sportclub. Een ander onderwerp mag ook.
Beschrijf het onderwerp en geef je mening over het onderwerp. Gebruik minimaal vijf adjectieven. Schrijf minimaal 5 en maximaal 10 zinnen.