Je krijgt een werkwoord dat altijd met een prepositie gaat. Voer met je partner in de BOR een kort dialoogje.
Voorbeeld
Je krijgt een kaartje met moeite hebben met.
Cursist A vraagt: Heb jij moeite met de grammatica van hoofdstuk 5?
Cursist B antwoordt: Ja, daar heb ik moeite mee. En jij? Heb jij er moeite mee? / Nee, ik heb er geen moeite mee. En jij? Heb jij er moeite mee? Cursist A antwoordt: Ja, ik heb er ook moeite mee. / Ja, ik heb er wel moeite mee. / Nee, ik heb er (ook) geen moeite mee.