Je krijgt een vraag. Bespreek de vraag met je medecursist. Sommige vragen krijgen een kort antwoord. Vooral bij de vraag over je kamer moet je een uitgebreid antwoord geven.
Voorbeeld:
Er staat een bureau. Daar liggen veel boeken op. Er staan twee banken, en er hangen vier lijsten aan de muren. Er liggen veel boeken op de grote tafel. Er staat een wasrek in de hoek. Daar hangen kleren aan. Er ligt een tapijt op de vloer. Daar ligt de kat op.