Je krijgt een vraag. Beantwoord de vraag en gebruik er of daar.
Voorbeeld:
Heb je zin in een boterham met hagelslag?
Ja, ik heb er zin in. / Ja, ik heb daar zin in. / Ja, daar heb ik zin in.
Nee, ik heb er geen zin in. / Nee, ik heb daar geen zin in. / Nee, daar heb ik geen zin in.