Draai aan het wiel een geef een affirmatief of een negatief antwoord op de vraag.
Voorbeeld:A: Is er melk?B: Ja, er is melk. / Nee, er is geen melk (meer).
A: Is er geen koffie?B: Nee, er is geen koffie. / Jawel, er is (nog) koffie.