Level 2 Les 7

Herhalingsopdracht L2 Les 6

Cursist A leest een zin met “je moet…” voor. Cursist B reageert in het perfectum. De plaats van het woordje al - vóór of na het object - is niet heel belangrijk. (R) = regelmatig participium, (O) = onregelmatig participium

Je kunt het kaartje omdraaien (flip) om het juiste antwoord te checken.

Voorbeeld
Cursist A: Je moet je huiswerk maken!
Cursist B: Ik heb al mijn huiswerk gemaakt!

Opdracht 1

Opdracht 2

Opdracht 3

Opdracht 4

Opdracht 5

Opdracht 6

Opdracht 7

Kijk naar de plaatjes en vertel wat je gisteren deed. Gebruik het imperfectum. De vormen staan in de tabel in opdracht 6.

  • eerst + imperfectum + subject + rest, (eerst won ik een voetbalwedstrijd,)
    toen + imperfectum + subject + rest. (toen bezocht ik mijn opa en oma.)

  • Je medecursist controleert of de zin klopt. Wissel van rol.

Opdracht 8