Level 2 Les 5

Herhalingsopdracht L2 Les 4

a. Match de woorden met de plaatjes.

b. De docent deelt je in in een Breakout Room.

Cursist A ziet het plaatje van de hotelkamer A.
Cursist B ziet het plaatje van de hotelkamer B.

De hotelkamers zijn niet identiek. Er zijn 16 verschillen.

Zoek binnen 5 minuten zoveel mogelijk verschillen door de gesloten vragen te stellen. Gebruik de constructie: Is er… ? / Zijn er… ? Probeer ook de positieverba (= staan, liggen, zitten, hangen) te gebruiken.

Voorbeeld:
A: Staat er een tweepersoonsbed in de hotelkamer?
B: Nee, er staat geen tweepersoonsbed. Er staan twee eenpersoonsbedden.

Opdracht 1

Naresh: Hoi Mariska!
Mariska: Hoi Naresh! Lekker weertje, hè?
Naresh: Ja, heerlijk!
Mariska: Hoe is het met je?
Naresh: Goed, en met jou?
Mariska: Met mij gaat het prima, maar met Edwin gaat het niet zo goed.
Naresh: Och jee! Wat is er aan de hand?
Mariska: Hij heeft zijn arm gebroken.
Naresh: Hoe is dat gebeurd?
Mariska: Hij is van zijn fiets gevallen.
Naresh: Wat erg! Heeft hij veel pijn?
Mariska: Hij zegt dat hij niet veel pijn heeft. Maar ik denk dat hij wel pijn heeft. En hij kan niet veel doen nu, dat is het ergste. Ik moet hem steeds naar zijn werk brengen, omdat hij nu niet kan autorijden of fietsen. En hij kan niets in het huishouden doen. Ik moet bijvoorbeeld alle boodschappen doen, omdat Edwin geen zware tassen kan tillen. En gisteren heeft hij geprobeerd een lamp te vervangen. Maar dat lukt hem niet met één arm. En Edwin denkt dat ik dat niet kan.
Naresh: Dat is lastig, ja. Kan ík misschien iets doen? Ik kan hem ook wel een keer een lift geven, als jij geen tijd hebt.
Mariska: Nee hoor, dat hoeft niet.
Naresh: Echt niet? Het is een kleine moeite.
Mariska: Weet je het zeker?
Naresh: Ja, natuurlijk! Ik help jullie graag.
Mariska: Wat aardig! Ik denk dat een beetje hulp toch wel handig is. Ik zal het straks even met Edwin overleggen.
Naresh: Prima. App me maar, als ik iets kan doen.
Mariska: Je bent geweldig! En je moet het ook zeggen, als wij jou een keer kunnen helpen!
Naresh: Ja, dat zal ik doen. Dank je wel!
Mariska: Trouwens, ik zie dat je de grijze vuilniszak buitenzet. Maar vandaag is het toch de ophaaldag voor het gft-afval*?
Naresh: Sorry?
Mariska: Het gft-afval, de groene bak.
Naresh: Ik snap niet wat je bedoelt.
Mariska: De ene week komen ze de grijze vuilniszakken ophalen, en de andere week de groene containers. Volgens mij zijn deze week de groene containers aan de beurt.
Naresh: Echt waar? Dat wist** ik niet.
Mariska: Heb je geen afvalkalender?
Naresh: Sorry, een ehh, afvalkalender? Ik weet niet wat dat is.
Mariska: Een afval-kalender. Op die kalender staat per week welk afval ze komen ophalen.
Naresh: Wat is afval?
Mariska: O, ken je dat woord niet? Sorry! Dat is hetzelfde als vuilnis.
Naresh: Ah, oké.
Mariska: Heb je die kalender niet gekregen? Meestal krijg je die aan het begin van het jaar.
Naresh: Nee, ik denk dat ik geen kalender heb.
Mariska: Wil je onze kalender kopiëren? Of nee, ik heb een beter plan! Kom vanavond gezellig bij ons op de koffie. Dan laat ik je de website met de afvalkalender zien. De kalender staat namelijk ook online. Zullen we dat doen?
Naresh: Ja, goed idee! Gezellig!
Mariska: Rond 8 uur?
Naresh: Prima.
Mariska: Tot vanavond! En vergeet niet dat je vandaag de groene container buiten moet zetten. De grijze zak moet je weer naar binnen brengen, helaas.
Naresh: Ja, dank voor de tip!

*het gft-afval = het groente-, fruit- en tuinafval
**wist
= imperfectum van ‘weten’

Opdracht 2

Opdracht 3

CURSIST A

CURSIST B

CURSIST C

OPDRACHT 4