Level 2 Les 10
Opdracht 1
Ben je cursist A? Gebruik dan dit werkblad.
Ben je cursist B? Gebruik dan dit werkblad.
Ben je cursist C? Gebruik dan dit werkblad.
OPDRACHT 2
CURSIST A
Was je cursist A bij de vorige opdracht? Stel onderstaande vragen aan cursist B. Cursist B kijkt naar zijn werkblad en geeft antwoord. Het antwoord staat tussen haakjes. Je kunt het antwoord controleren.
CURSIST B
Was je cursist B bij de vorige opdracht? Stel onderstaande vragen aan cursist C. Cursist C kijkt naar zijn werkblad en geeft antwoord. Het antwoord staat tussen haakjes. Je kunt het antwoord controleren.
CURSIST C
Was je cursist C bij de vorige opdracht? Stel onderstaande vragen aan cursist A. Cursist A kijkt naar zijn werkblad en geeft antwoord. Het antwoord staat tussen haakjes. Je kunt het antwoord controleren.
Opdracht 3
Opdracht 4
Maak de zin compleet en maak van de woorden tussen haakjes een beleefde vraag. Je medecursist geeft antwoord. Je kunt de juiste vraag op de achterkant van het tegeltje zien.
Voorbeeld:
Mijn printer print alleen enkelzijdig. (een document dubbelzijdig - printen?)
Cursist A: Mijn printer print alleen enkelzijdig. Zou je een document dubbelzijdig voor me willen printen?
Cursist B: Jazeker! Kun je het document naar mij mailen?
Cursist A: Dat kan ik zeker doen. Dankjewel!
Opdracht 5
Gebruik de woorden tussen haakjes en geef antwoord op de vraag van je medecursist. Begin je antwoord met “toen” voor het verleden en “dan” voor de toekomst. Gebruik inversie en let op de tijd! Je kunt het juiste antwoord op de achterkant van het tegeltje zien.
Voorbeeld:
Wat heb je gisteren gedaan? (boodschappen - doen)
Cursist A: Wat heb je gisteren gedaan?
Cursist B: Toen heb ik boodschappen gedaan.
Wat ga je morgen doen? (in het park - sporten)
Cursist B: Wat ga je morgen doen?
Cursist A: Dan ga ik in het park sporten.
Opdracht 6
Werk samen met een medecursist. Geef antwoord op de vragen.